You are here:  >>> Kortverhalen 

De Triomf van de Euchariste

******************************************
DE TRIOMF VAN DE EUCHARISTE
******************************************
Golven kabbelden onverschillig tegen de kade, bleven even ter plaatse en trokken dan de diepte in om als tegenstroom opnieuw het ruime sop, zeewaarts, te kiezen. Een fanatieke zon bestookte de stroom waarin Gène een groene schijn meende te zien, waarschijnlijk afkomstig van de algen die een gebuisde laborantstudent verbolgen en ontgoocheld had leeggekapt in de riool voor zijn kot, niet beseffend dat vijf jaar later het bekken stroomafwaarts aangetast zou zijn door deze biotoopvreemde vettige slierten.

Eigen planten eerst, dacht Gène, en hij glimlachte om zijn politiek foute gedachte. Hij kende enkele heavy natuurfreaks die met plezier fulmineren tegen vreemde indringers in authentieke biotopen. Zoals de aanplanting van tropisch riet in Vlaamse tuinen. Tegelijk hielden ze vurige pleidooien ten voordele van de kosmopolitische grootstad aan het water die volgens hen zonder meer multicultureel was, en moest blijven. Wat dus geldt voor mensen en culturen, geldt niet voor planten en biotopen. En waarom niet, eigenlijk? Waarom zouden Scandinavische sparren zich niet temidden Ardense loofwouden mogen vestigen? Waarom kunnen haaien geen politiek asiel vragen in zoete wateren? En mogen meeuwen de stranden ruilen voor de landinwaarts gelegen vuilnisbelten? Als de trektocht van mensen op ethische gronden aanvaard moet worden, waarom mogen de zaden van planten zich niet vermengen? En waarom stellen sommige mensen zich zo arbitrair op door te bepalen wanneer een biotoop (die per definitie steeds evolueert) eerder beschouwd moest worden als "authentiek" dan wel "in overgang". Wankele biotopen kunnen eventueel nog overspoeld worden met vreemde sappen of allochtoon dierenbloed, maar wanneer sedert tien eeuwen een landschap quasi constant is gebleven, dan…dienen we het te preserveren.
En die logica geldt dus niet voor mensen in een geglobaliseerde wereld.

Gène richtte zich op vanuit het bed en keek door het openstaande raam. Het zicht was wazig, de lucht vochtig en zwoel. Alsof een wolk gefixeerd boven het wateropppervlak hing. Misschien daardoor dat Gène vandaag minder zelfzeker de afloop van zijn bezoek kon inschatten. Temeer daar hij de agenda van zijn tegenspeelster niet kende.
Hij volgde de stroming en wist dat die breed vertakkend uitmondde in zee, maar dat was van waaruit hij stond, diep landinwaarts, niet rechtstreeks te merken. De majestueuze impact van het ingebedde water gaf hem de moed om méér dan onverschillig te staan ten opzichte van haar die hem nu elk moment zou kunnen komen opzoeken. Hij dacht -hoe kon het anders- terug aan zijn jeugd. De stroom was ook toen voor hem een kolossaal diepe geul waarin een gigantische massa water gedecideerd voorbijschoof, en waarbij hij zich enkel teleurgesteld over de menselijke nietigheid had gevoeld. Tegelijk was ze ook een moeder met de trots van een fiere kloek, en daarom was het bekken de levensader van de stad geworden; snedig schuivend in een kronkel die de stedelingen genoopt had twee tunnels te bouwen om de beide oevers van hun uit de kluiten gewassen en buiten de oevers getreden dorp te verbinden. Een gehucht aan de stroom kreeg aanvoer van honderdduizenden en werd een stad. En al was Gène niet uit de diepte van de stroom geboren; hij had er zich tijdens zijn jeugd meermaals in ondergedompeld. Als in een baarmoeder...
Met het verlaten van zijn geboortestad had hij ook zijn jeugd achter zich gelaten. Akkoord, hij had zowel de stroom, zijn moederstad en het nest waaruit hij gekropen was geregeld voor de geest gehaald, maar hij had er zich niet langer mee verbonden gevoeld. Het dialect met de platte 'a', de alomtegenwoordigheid van lawaai en het leed dat men alleen zijn vrienden maar niet zijn familie kon kiezen, waren ingeruild voor een briljante carrière als viertalig manager, een hofstede in een oase van stilte en groen en een gespleten persoonlijkheid. Liever je eigen weg gaan met alle builen en blutsen dan het product blijven van je oorspong. Gène was een as om de dingen in een notedop op te sommen.

Drie meeuwen hingen in de lucht, gedragen door een klamme bries, ontstaan door het opstijgende vocht. Hun gekrijs vulde zijn kamer en werd enkel afgewisseld door de oscillatie van het klotsende water. De natuurlijke geluiden hadden hem het monotone geruis van de ventilator doen vergeten. Het begrip biotoop kreeg opnieuw een authentieke, van stadscultuur ontdane betekenis.
Meeuwen hadden veel te vertellen. Ze verrieden door hun aanwezigheid dat het zoete water van de stroom weldra zou oplossen in de zoute substantie van de alles omvattende zee.
Meeuwen gedragen zich als gedachten die roerloos in ons geheugen zitten. Hun stilhangen in de lucht maakt hen één met de omgeving. Enkel bij het steile en onverwachte zwenken werd de meeuw méér dan een onderdeel van het landschap. Het onvoorspelbare gedrag van de vogel verstoort de sereniteit van de omgeving, zoals ons gemoed ook gestoord wordt door alles wat een contemplatieve gedachtenstroom perturbeert. Maar, zo bedacht Gène, pas door de verstoring van de harmonie worden meeuw en gedachte van hun evidentie ontdaan en krijgen daardoor hun volle betekenis.

Gène wist zich al bij al geprezen met zijn geboortestad aan de stroom. Het is niet iedereen gegund om op te groeien in een metropool die architecturaal volledig in functie van de homo sapiens sapiens is uitgebouwd, én toch voeling te hebben met een natuurelement dat de bron van alle leven is. Als tweederde van het aardoppervlak bedekt is met water, waarom besteden de meeste literaire auteurs ontelbare pagina's aan de beschrijving van taferelen die zich op het vasteland afspelen? Waarschijnlijk, bedacht Gène, omdat ze zo vaste grond onder zich konden voelen; de onzekere lafaards! Of omdat het water als één geheel gezien wordt, terwijl het een substantie is die zich tegelijk plooit naar het omringende oppervlak en anderzijds (of misschien juist daardoor) alomtegenwoordig is. Bovendien kan men geen vat krijgen op de moleculaire onderdelen van waterwegen. Want wie naar een stroming kijkt, ziet een groot geheel van schuivend water, terwijl de molecuul die zonet passeerde, niet dezelfde is als degene die een minuut later passeert, en toch lijkt de rivier ons in dat tijdsbestek steeds dezelfde te zijn.
Wat als de mens het probleem van de individualiteit nu eens op dezelfde manier zou benaderen? De mensheid een stroom van individuen die tezamen een cultuur vormen, maar die als individu niet meetellen.
Is dat de wensdroom van de reactionair die het eigen volk ophemelt en het vreemde afwijst, uit angst dat de toestromende migrant zich dusdanig efficiënt zal aanpassen, dat hij volledig opgaat in de stroom en zo mee de overhand zal krijgen? Niet als vreemde, maar net als geïntegreerde.
Waarom bekijken mensen de wateren niet met dezelfde wonderlijke aanbidding als een bergketen? Of als een stad, of als een moeder-kind relatie? Waarom zijn ze meer geïnteresseerd in de reflexie van de kade op het wateroppervlak dan in het water zelf? Heeft dit te maken met oppervlakkigheid? Verdient water echt niet meer dan enkel spiegel te zijn… Gène was bij momenten niet te stoppen. Hij was verslaafd aan die stromende gedachten die bij de minste aanleiding opborrelden en als een oplichtende streep door het duister trekken. Niet dat het allemaal zo coherent was, maar met zijn 41 winters hoefde hij zich niets meer aan te trokken van coherentie. Leven op de rand van een chaos was heel wat intreressanter dan een bestaan gekaderd binnen morele zekerheden.

Op dat moment draaide beneden, aan de ingang van het hotel, de tourniquet op volle toeren. Gestoken in een livrei begroette ik een dame op leeftijd. Ze droeg een lichtblauwe plooirok, duidelijk gedateerd jaren vijftig van de twintigste eeuw. De perfect gestreken plooien riepen het beeld op van een open- en toevouwende harmonica, deinend op de klamme windstoot die met haar de hall binnen zweefde. Ik kon moeiteloos de klanken horen die ze spelenderwijs uit haar denkbeeldige harmonicarok zou tevoorschijn laten komen. Optimistische melodieën die makkelijk in het gehoor liggen en uren bijblijven, terwijl ze niet de minste cerebraliteit bezitten. Maar waarom zou muziek gemaakt door plooirokkendragende dames ook cerebraal moeten aanspreken?

Ik glimlachte, deels om haar moed in te spreken, deels uit minachting voor haar wollen zwarte blouse die een gebrek aan smaak verried. Of was dit haar mooiste uitrusting en had zij misschien een bijzondere reden om op deze hete midzomerdag zwetend door de oude binnenstand, langs de kathedraal over het Centrale Plein te lopen?
Ze toonde me een papiertje. Er stonden letters op. Zeer grote letters die dansend als muziekoten op, en dan weer onder een lijn waren geschreven. Het leken hiërogliefen, afkomstig van de bibberende hand van een zogoed als ongeletterde.

G. C. Brant kon ik met moeite ontcijferen. Vooral de grote c had bijzonder veel krullen en streepjes bijgekregen. Merkwaardig toch hoe sommige mensen deze half-geopende en sympathiek naar een rechtop-gezette schommel ogende letter, zonodig een ganse stellage als ondersteuning moeten meegeven. Alsof sierlijkheid niet op zich kan staan...
Zij mompelde dat zij haar zoon wenste op te zoeken en of deze in dit hotel verbleef.
Nee mevrouwtje, hij verblijft aan de andere oever. Waarna het mens op weg zou zijn om zes kilometer door een betegelde tunnel naar een man te stappen die eigenlijk twee verdiepingen boven haar op zijn bed lag.
Ik was nog niet zo verstrengeld in mijn fantasie dat ik elke ingeving ook wou uittesten. Dus nam ik de hoorn en belde Brant op.

Terwijl ik op antwoord wachtte, simuleerde ik naar de walgelijk roze vloerbekleding te turen en zag dat de vrouw onzeker gluurde naar de brede, zestiende eeuwse eiken trap, waarvan de lambrizeringen elke dag geboend werden. Ik verdacht haar ervan zich te staan spiegelen. Maar nee, zo fier was ze niet. 'Laat haar naar bovenkomen. En breng whisky...'
'Zal ik twee glazen meebrengen, sir?'

Mijn stem die langs de andere kant van de lijn het toestel was ingekropen en er vervormd weer was uitgekropen, om vervolgens verder te glijden in Gène's oorholte totdat ze, als een spaghetti in een zwart gat, in het driftig pulserende trommelvlies verdween, doofde langzaam uit in zijn hoofd.
Hij richtte zich op, legde de hoorn neer en zuchtte. Vermoeiende kereltjes, die receptionisten. Willen ten allen prijze tonen dat ze tactvol zijn en laten je niet eens uitspreken.
Gène stond recht. Heel even wankelde hij. Dan trok hij zijn zijden das strak en stapte naar het salonnetje toe. Hij zocht iets dat hem in staat zou stellen zijn ogen ten gepaste tijden te kunnen fixeren op een neutraal punt. Om zo te vermijden haar altijd te moeten aankijken. Of om niet genant het hoofd te moeten afwenden als haar blik hem te lang zou aanboren. Hij bekeek zijn gelaat in het tv-scherm en tastte naar zijn bijgeknipte snor. Dan duwde hij de on-knop in en luisterde naar het korte sissen van de statische ontlading.

Haar. Zijn moeder. Hij was die ochtend in haar wijk geweest. Het visserskwartier: een gekleurde buurt met neons aan de ramen en ruig getatoueerde Apollo's, die shoppend achter vlees de levende getuigenis zijn van 's mensen voorgeprogrammeerde driften.
Gène had er een enveloppe afgegeven aan een knaapje en op een huis gewezen. Het knaapje had eerst het geld aangenomen en dan de gele enveloppe bekeken. Ongetwijfeld een brief, moet het kind gedacht hebben. Maar tijd om dit te vragen, had het niet gekregen. Want E. C. Brant had snel zijn raampje dichtgedraaid en aan de taxichauffeur opdracht gegeven er vandoor te gaan.

Rechtvaardigen ja... Daar zou het gesprek met haar om draaien. Waarom was hij weggegaan, nadat vader stierf. Waarom had hij haar alleen gelaten met zijn zus. Hoe zou het hen beiden zijn?
Hij zag zijn 10 jaar jongere zus op het strand op de linkeroever, terwijl ze huilend naar hem toe kwam gelopen -ze moet zo'n zes zijn geweest- terwijl ze haar beide armen voor zich uitstak.
Glimlachend had hij zich gebukt om haar op te vangen. Maar net voordat zijn armen als scharen rondom haar lenden zouden plooien, was ze gestopt. En had met haar rechterwijsvingertje gewezen naar haar linkerhand. Rondom haar duimpje hing een krabbetje; dat zich moedig vastklampte.
Ze had het diertje uit het water geschept en het langs onderen de hoogte ingetild. Het beestje moet zich eensklaps in de top van de mast van een vissersloep gevoeld hebben.
Gène had er toen enkel mee kunnen lachen en betrapte zich erop opnieuw een glimlach op zijn mond te hebben. Nee, dat was fout. Hij corrigeerde zijn houding en poogde een neutraal masker op te zetten. Hij mocht niet gelukkig lijken. Want dat zou zijn moeder onmiddellijk doen klagen over haar eigen ongeluk. En dat gejank wilde hij niet aanhoren. Bovendien: was hij wel echt gelukkig? Nu net nog, ja...terugdenkend aan een onbezorgde periode uit zijn jeugd. Maar verder ploegde hij de existentiële bodem van het menselijk bestaan zowat dagelijks om.
Het geluk -zo viel hem te binnen- bestond erin met een mix van weemoed en poëzie naar het eigen verleden te kijken. Op dezelfde manier waarop men de doeken van grote meesters bekijkt en het licht van het donkere weet te onderscheiden. Tableaus zijn bevroren situaties die steeds een verleden en een toekomst met zich meedragen. Men moet achter de dingen proberen te kijken, zoals men ook de geluiden die er te horen zouden kunnen zijn in een geschilderd tafereel, moet proberen op te vangen. Alsof men mee de creatie zat uit te spinnen. Alsof men aanwezig was mét de meester en probeerde om niet-retinale zintuiglijke waarnemingen visueel vast te leggen.
Hij zapte naar de plaatselijke tévé zender. Hij kon een zucht van minachting niet onderdrukken. Multimediale media laten niets aan de fantasie over. De geluiden die de beelden begeleiden, dringen zich op. Gène staarde naar het scherm en pas toen het in zijn geest even stil werd, drong het dialect en het timbre van de stem van de plaatselijke charmezanger tot hem door. Hij liet zich even opzuigen door de beelden van straten en stegen van de havenstad waarin de zanger verdwaalde. Een amoureuze ziel had Gène zich nooit gevoel; de stad had hem zelden als aangenaam in de oren geklonken.

Veel dialoog greep er mijns inziens niet plaats tussen de copie van Rubens' twintig wandtapijten "De Triomf van de Eucharistie", die op de overloop van de eerste verdieping waren opgehangen, en de oude dame die puffend halt hield en pardoes tegen de fluitende engelen aankeek. Ik ging haar voor naar boven en bleef haar geduldig op de onderste trede van de trap die naar de twee etage leidde, opwachten. Ze hield zich vast aan de brede leuning. De toppen van haar gerimpelde vingers raakten net de gleuf in het midden van de leuning. Alsof ze een knikker wenste tegen te houden die van drie verdiepingen hoger in de gleuf was gelegd en met een razende snelheid naar beneden rolde. Maar er was enkel een knikker in mijn fantasie. Livrei spelen was een saaie bedoening en ik had me dan ook intens geoefend in het verzinnen van wat zou kunnen zijn. Even dacht ik een glimlach rond haar lippen te zien, terwijl haar ogen langs de korenaren gleden; maar het leek me onwaarschijnlijk dat zij begreep dat de halmen de symbolische duiding waren van een parallel tussen Christuskind en hostie.

Aangekomen deed ik mijn plicht als een onbestaande: ik klopte aan, wachtte op antwoord, stapte binnen, plaatste het dienstblad op de tafel, boog en verliet de suite. Hiermee was mijn rol uitgespeeld.
De vrouw stond nu in het salon.
Ik sloot de deur en luistervinkte. Een onbestaande mag getuige zijn...

Gène zat in de sofa. Hij stak wenkend zijn hand op.
'Ma, zet je.'
'Eugène...' Haar stem stokte. Ze luisterde en wachtte. Ze hoorde de stroom voorbijschuiven. Ze keek vluchtig door het raam. De meeuwen hingen er nog. Dan keek ze terug naar dat wezen in de zetel, dat vreemde wezen dat uit haar buik gevallen was en haar eens zo na aan het hart had gelegen.
'Hoe gaat het met jullie? Met jou, met zusje… met mijn poes.' Zijn stem vulde de kamer.
Zijn woorden leken haar tromgeroffel. Onnodig tromgeroffel.
Haar ademhaling versnelde.
'Het gaat wel.'
Hoe durfde hij zijn poes, die hij notabene bij haar achter had gelaten, in één adem te vernoemen met zijn zus en haarzelf. Ach, dat hij haar evenwaardig achtte aan de poes, tot daar toe. Moeders zijn nu eenmaal gedoemd om hun kinderen te verliezen en moeten plotsklaps dolend een nieuw doel zoeken wanneer hun kroost voorgoed het huis uit is. Net als poezen die zes weken hun jong voeden en likken en dan met een smoes van hun nest worden weggelokt, waarna mensenhanden de jonge katjes genadeloos wegrukken.
'Je poes is weggelopen.' Ze verwachtte, nee, ze hoopte dat haar antwoord indruk zou maken.
Ze kwam dichterbij. Ze wou hem beter in zich opnemen.
'Als je iets wil drinken, bedien je...'. Hij forceerde een glimlach.
Weer zijn hand die wenkte, of beter wees. De hand leek zonder gelaat; het gelaat zonder gedaante. Het leek haar een vreemde die daar in de fauteuil zat.
'Hoe is 't met jou? Je ziet er goed uit.' Ze hoorde zichzelf praten. Ze had beslist dat hij zich zou moeten openen voor haar. Hij zou vanachter zijn masker vandaan moeten komen. De hand zou een gedaante krijgen. Een gedaante die haar aanknopingspunten met het verleden moest geven.
'Prima' antwoordde hij. 'Kan niet beter...' Nee, Gène was niet cynisch. En nog minder laconiek. Hij deed het voor haar. Hij mocht niet de rol opnemen die zij voor hem voorzien had. Er was geen continuïteit na al die jaren. Hij was een ander geworden. Hij wendde zich af en keek voor zich uit naar het scherm. Het hielp hem zich af te schermen. Hij wou haar sparen.
'Waarom heb je die brief laten afgeven? Waarom ben je niet bij ons thuis gekomen?'
Thuis. Bij het woord alleen kreeg Gène het benauwd. Hij antwoordde niet.
'Waarom kijk je me niet aan, Eugène? Waarom omhels je me niet?'
De smeerlap, dacht ze. Nee, hij was geen smeerlap. Hij deed maar alsof. Hij had écht wel zin om haar te omhelzen. Maar ze mocht niet teveel ineens verlangen. De schok was ook voor hem te groot.
Hij besloot komaf te maken met deze vertoning. Hij draaide zijn hoofd opnieuw in haar richting en glimlachte. Ze merkte zijn keurig bijgeknipte snor op. Ze merkte de diepe groeven langsheen zijn neus.
'Wat wil je van me weten, ma?' Zijn glimlach werd een grijns.
Zij voelde een bittere smaak in haar mond opwellen.
'Je kind. Hoe is 't met je kind?' Ze was grootmoeder. Ze had het recht te weten hoe het met haar kleinzoon ging. Dat interesseerde haar momenteel nog meer dan hoe het met hém ging.
'Hij is zoals zijn moeder: knap en verleidelijk.'
Ze kwam nog dichterbij. Ze kon hem bijna aanraken. Hij keek haar aan. Er lag leed in zijn ogen. Maar ook tevredenheid. Zou ze verder doorvragen over het kind? Nee. Ze wou weten wat er écht achter die ogen school.
'Ben je niet blij me terug te zien?'
Gène had zich aan die vraag verwacht. Hij wist dat dit het keerpunt in het gesprek kon worden. Het was nu dat hij voorgoed de touwtjes in handen moest nemen.
'Als ik je daar een plezier mee kan doen... wel ja... ik ben blij je te zien.'
Inwendig kookte ze maar voorlopig verried ze niets. Dit was incubatie-tijd.
'Je bent veranderd.' Koel kwam het uit haar mond. Ze had zin om afstand te nemen.
Gène lachte geforceerd.
'Zo is het leven, niet?'
Ze proberde hem op zijn wang te zoenen. Hij wendde het hoofd en keek opnieuw naar het beeldscherm. Maar zijn aandacht was nog steeds bij haar. Tenvolle.
Ze brak. Ze voelde zich in mekaar storten. Dit kon niet écht zijn. Dit kon haar zoon niet zijn. Van binnen huilde ze. Haar lijf schokte. Een storm overspoelde haar. Ze braakte woorden.
'Ik walg van je. Weet je dat...'
Tuurlijk. En ze had gelijk. Dat wist hij ook.
'Sorry.' Het was hard. Hij wou haar niet afmaken maar hij had geen keuze.
'Zo was je niet... vroeger... Zo ken ik je niet...'
'Tuurlijk niet. Vroeger was ik een wel-opgevoede jongen. Een produkt van jouw hand... Een engeltje, maar zonder présence. Nu... nu ben ik iemand. Een naam... een produkt...'Ze reageerde snel.
'Ik geef niet om je présence. Ik merk wel dat je goed je kost verdient. Maar ik ben niet meer geïnteresseerd in schone en dure kleren. Ik hoef je streken en je poses niet. Wat er van binnen bij je zit... dat interesseert me! Dààr!'
Ze wees op zijn hart. Haar wijsvinger priemde diep in zijn borst. Haar woorden moesten een uitwerking hebben. Kon niet anders...
'Ja daar, in mijn hart... soms is het er leeg. Ik draag mijn hart vanbuiten... zoals Napoleon, onder zijn veston.' Het gesprek ontglipte hem. Hij kon enkel nog laconiek zijn. Ze was taaier dan hij dacht...
'Ben jij wel in staat van iemand te houden?' Het klonk als een verwijt. Het was een verwijt. Het was een waarheid. Hij zou moeten toegeven.
'Helaas, neen. Dat kan ik niet...'
Ze deinsde terug. Alles had ze willen horen, maar niet deze waarheid. Dit kon gewoon niet zijn. Haar eigen zoon... een monster...
Hij keek haar terug aan. Ze had erom gevraagd, ze zou het allemaal teweten komen. Nu.
Hun blikken waren laserstralen die het onzegbare deden oplichten, zoals de stralen van de zon doorheen een wolkentapijt kunnen priemen en plots licht brengen in een grauw tafereel.
'Maar ik ben zindelijk! Zoals je mij opgevoed hebt. Zoals je het mij ingepompt hebt. Doe wat je wil, Eugène, maar als het iets vies is, toon het dan niet. Dat is jouw moraal, niet?'

De kern van de zaak. De wraak van een absurde opvoeding. Het zat diep, bij hem.
Zover begreep ik de situatie. Ik stond nog steeds te luistervinken en kon elk woord, incluis de intonaties volgen. Ik vroeg me af waarom een modern mens zichzelf constant zit te onderzoeken? Moeten wij echt sleutelen aan ons karakter? Dienen wij bij alles wat we denken te vragen naar het waarom? Generaties hadden geleefd met de aanvaarding van het godsgeloof, de eucharistie en het offer van het Godskind. Zij droegen hun lot. Terwijl er hier achter deze deur, twee mensen bezig waren mekaar te besabelen, en het beetje wat hen restte van verbondenheid weg te slijpen.

Het is trouwens met een bot mes dat Gène jaren het deel van zijn vader in hem bewaakt had. Tot zijn vijfentwintigste weerde hij nieuwe invloeden die de principes en geborgenheid die hij uit zijn ouderlijk huis had meegekregen, hadden kunnen aantasten. Tot hij zelf niet meer geloofde dat het de moeite was om die waarden en gevoelens te vrijwaren.
Zijn vader was gestorven toen hijzelf nog maar pas vleugels had gekregen. Zijn zus was toen nog een kind.
Vader was een eerlijk man: hij deelde schoonheid in twee: één gedeelte lichaam; één gedeelte geest. Zus kreeg het schone lijf. En een prettig snuitje. Maar er ontbrak iets aan haar; ze was afwezig en op zichzelf. Ze was minstens even schizoïde als haar broer, maar ze kon zich niet altijd controleren.
Gène wou iets over zijn zus vragen maar zijn moeder was hem voor. Ze had ook aan een vrouw zitten denken.
'Hoe is 't met je vrouw? Wat doet ze momenteel zoal?'
'Wat ze momenteel doet?' Hij keek op zijn uurwerk en doorboorde haar vervolgens met zijn laconieke blik.
'Nu is ze bij Armand, haar minnaar. En morgen ontvangt ze Johnny. Johnny is mijn beste vriend. We spelen samen golf. Johnny beschermt mijn vrouw; zoals jij je kinderen ooit beschermd hebt.'
Hij stond recht en ging naar het raam. Ze achtervolgde hem met haar ogen.
'Weet je, ik voel me niet zo lekker bij vrouwen. Maar dat wil je eigenlijk niet horen, niet?' Hij speelde open kaart. Waarom ook niet...
'Wat wil je me eigenlijk horen zeggen?'
Ze ontweek zijn aanval. Het laatste wat ze wou was schuld bekennen. Trouwens, ze had hem perfect opgevoed: ze had alleen het goede met hem voorgehad.
Hij draaide zich om, keek haar aan en nam de flacon whisky van tafel.
'Wil je er ook één?'
Ze schudde van niet. Ze schudde van ingehouden woede. Ze begon te begeven. Hij wist dat ze nooit over haar eigen tekortkomingen zou praten. Liet hij ze dan maar afmaken.
'Ik zal je helpen. Als een man niet van een vrouw kan houden... wat doet hij dan om zijn behoeftes te bevredigen?'
Hij schonk zich in, sloot de flacon en dronk.
Zelden had ze met zoveel weerzin naar iemand staan kijken.
'Ik wil niets weten.' Ze boog. Van binnen was ze reeds gebarsten.
'Een bediende. Hij werkt voor me in de verkoop.' Hij wist dat hij moest doorgaan.
'Weet je wat je vader zei over zulke...'
'Dat interesseert me niet. Vader is dood. Hij bestaat niet meer.'
Ze vloog hem naar de keel. Haar handen beefden en bleven hangen ter hoogte van zijn slokdarm.
'Zoals ik... Ik besta ook niet meer voor jou, hé...'
'Ik ben nu hier. Binnen een uur neem ik het vliegtuig, en ik zal aan jou denken. Maar daarna, daarna zal ik mij opnieuw met mijn eigen leven bezighouden.'
Haar handen daalden. Haar blik ging zijn lijf af. Hij was verdikt.
'Je zaken...'
Ze hief snel haar handen... maar weer durfde ze hem niet aan te raken. Weer duwde de onzichtbare cocon rond hem haar terug.
Ze keek naar zijn schoenen. Krokodilleleer.
Hij praatte omdat de stilte hem te benepen werd.
'Ik droom vaak van de geuren van vroeger. De zoete stroom; de golven; de vissen. Voor sommigen is de stroom een kanaal dat hen omcirkelt... Voor mij is het een renaissance. ' Hij wist dat ze dit beeld niet kon begrijpen. Maar het was ook deel van de waarheid.
'En jij? Hoe vaak ga jij nog naar de stroom kijken?'
Hij hoorde haar ademhalen. Hij hoorde de golven. Hij hoorde haar zwijgen.
'Maar nee, jij komt nooit uit je wijk. Jij blijft altijd tussen je buren. Jouw leven kabbelt al dertig jaar...'
Hij keek naar buiten. Ze richtte haar blik opnieuw naar hem en keek hem in de hals. Hij voelde haar blik en wist dat zij wist dat hij haar blik voelde.
Kort snauwde ze hem toe. 'De kinderen van de buren zijn gelukkig in hun huwelijk!'
Ze verraste hem door haar verbetenheid. Ze was taai, zo taai als de vissen in de zwaar bezoedelde stroom.
'Des te beter voor hen.' Hij draaide zich om. Hun blikken kruisten.
'Peter, de zoon van Cerneels, weet je nog... Je hebt nog met hem gespeeld.. Hij woont op een boederij in de polders.'
Was dit sentimentaliteit? Hij herinnerde zich Peter. Toen reeds vond hij dat joch een barbaar. Maar er was op dat moment niemand anders geweest om de wereld mee te ontdekken.
'Hij is dus naar zijn oorsprong teruggekeerd.' Gène vond zichzelf op het randje.
'Wat bedoel je? Wat weet jij over Peter?'
'Toen ik zestien was, vertelde Peter me dat hij vaak 's nachts met zijn vader de wei introk.'
Hij kapte de twee vingers whisky achterover en schonk zich opnieuw in; ditmaal zonder de flacon te sluiten. Terwijl hij langzaam naar de sofa stapte, articuleerde hij overdreven maar zijn timing was perfect: tussen elke zin wachtte hij net lang genoeg om de woorden meer kracht te geven, en zijn moeder net niet de kans te geven van te repliceren. Hij voelde zich praten zoals Celine schreef.
'Peter en zijn vader gingen naar de koeien... Daar toonde vader Cerneels aan zijn zoon hoe je een vaars moet pakken… Langs achteren...'
'Monster!' Ze schreeuwde. Ze loeide. 'Dat vind je uit om mij pijn te doen!'
Met één armbeweging maaide ze de flacon omver.

Ik vloekte. Wat dachten ze daarbinnen wel. Dat ze hun ruzies beslechten bij hen thuis waar ze zelf het boeltje moeten opkuisen. Maar ik bleef geboeid luisteren.

'Dat shockeert je, niet. Die brave en propere mijnheer Cerneels.'
'Dat is niet waar. Je liegt! Als je naar hier bent gekomen om mij te kleineren...'
'Jij bent het die mij gecontacteerd hebt. Jij hebt gevraagd of ik wou komen.'
Hij zette de flacon rechtop. De whisky droop langzaam van tafel. Ze keken er beiden naar, alsof het een attractie betrof.
'Ik durf niet meer in jouw wijk komen, weet je dat. Ik schuw de confrontatie met een leven dat ik vroeger gekend heb maar dat voorgoed voorbij is. Niet voor jou, jij bent er gelukkig. Maar ik... ik heb andere mensen leren kennen. Een ander soort van volk; met andere behoeftes en gewoontes...'
'Liever jij dan ik!'. Ze wist dat wat ze zei onzin was maar ze was haar emoties niet langer baas.
Hij probeerde haar wang te strelen. Ze duwde zijn hand weg.
'Je bent vermagerd, ma.'
'Wil je weten waarom ik je heb laten komen?'
Ze had graag willen weten wat er tussen de mazen van zijn geheugen was blijven hangen. Zelf hield ze van het verleden. Het gaf haar voldoening. Ze had gehoopt met hem over zijn jeugd te hebben kunnen praten. Over zijn vader; over hun gezin… Ze dacht er zonder weemoed aan terug, want met het ouder worden had ze geleerd te aanvaarden dat alles vergankelijk was, en het onzin was te verlangen dat wat voorbij was, terug zou komen. Ze wou enkel dat hij door over hun gezamenlijk verleden te praten, hij respect zou betuigen. En hij zou beamen dat de voltooiing en het plezier dat zij toen ervaren had, ook het zijne was geweest.
'Wil je niet over vroeger praten?'
Hij zweeg en nipte van zijn glas.
'Een mens mag nooit zijn afkomst vergeten. En zelfs al zou je die vergeten, je kan 'em toch niet loochenen.'
Hij glimlachte. Zolang ze hem geen verwijten naar het hoofd slingerde, vond hij haar filosofie wel te pruimen. En moest ze weemoedig worden, hij zou het haar gunnen en zwijgend knikken. Maar ze sleurde het verleden er alleen maar bij om zijn gedrag te bespreken. Het duurde een poos eer hij dat door had.
'Langs de mannelijke lijn zijn jullie het kind van…' Hoe zou ze het uitdrukken zonder het beeld van haar man te beschadigen… 'van mensen die buiten het alledaags bewustzijn traden. Je vader was suikerzieke en geraakte verscheidene keren per jaar in een crises.'
Gène herinnerde zich die comateuze toestanden en had jaren later begrepen dat het verstand van zijn vader op die momenten verdrongen werd door zijn onderbewuste. Alsof hij zichzelf onder hypnose had gebracht; een hypnose die hij niet meer kon controleren. En dat leverde ofwel een toestand van breedsprakerige frivole generositeit, ofwel koppige woede-aanvallen op.
Of Gène zich kon herkennen in sommige van de karaktertrekken van zijn vader, vroeg zijn moeder. Zeker; hij had diens verruimd bewustzijn geërfd, tot het schizoïde toe. En de uitbarstingen van vader moeten ook genetisch doorgegeven zijn geweest. Dat de grens tussen hypnose en hysterie erg nauw is, was voor Gène duidelijk geworden; zowel door zijn vaders gedrag, als door het zijne.
'Is het daarom dat je…'… Ze kon nog net vermijden om 'dat je verkeerd ben' te zeggen. En het woord homoseksueel kreeg ze niet over de lippen.'Het is niet onaantrekkelijk in deze platte wereld over meerdere persoonlijkheden te beschikken' antwoordde Gène. Hij dacht erbij hoe moeilijk het hem viel om sereen aan eenieders verwachtingen te voldoen, want het ene personage dat hij in zich voelde, kon zelden voldoende lang de touwtjes in handen nemen. Zijn seksuele voorkeur voor mannen was dan ook in contrast met zijn vaderinstincten. Hij had gehoopt dat eens aan het tweede voldaan zou zijn, het eerste zou verdwijnen, maar dat was niet het geval. Integendeel.
'Speel je dat dan, of ben je echt zo?' Ze vermoedde dat hij met haar voeten speelde. Ze wist dat hij verstandiger was, maar oprecht zijn heeft met verstand niets te maken. Gène voelde dat zijn moeder aandrong en hij vond het tijd worden om afstand te nemen. Het mededogen met haar ebde weg. Hij besloot haar te provoceren.
'Ik heb het er in ieder geval beter vanaf gebracht dat zusje.'
'Ik verkies haar boven jou.'
Heel even knipperde hij met zijn ogen. Ze had het gezien.
'Dat begrijp ik.' Hij knikte langzaam. 'Het is door haar bezig te zien dat ik in mijn puberjaren begreep waarom er in mij zoveel angsten en onzekerheden zaten.'
'Je zus is ziek, maar jij bent dat niet.'
'Wil je zeggen dat ik niet mag ervaren wat ik voel? Dat ik mij maar wat inbeeld als ik zeg dat ik er jaren over heb gedaan om te beseffen waarom ik de ene dag op vrouwen viel, en de andere dag mij veel meer door mannen aangetrokken voelde…'
Ze haalde haar schouders op.
'Wat moet je zus dan zeggen… Zij durft de straat niet op. Zij zal nooit aan een man geraken. Jij hebt capsodes; jij bent niet zoals zij.'
'Dat weet ik niet. Ik ken mijn zus alleen maar als kind.'
Een geladen stilte vulde de kamer.

Beneden dacht ik de tourniquet gehoord te hebben. Ik weifelde even of ik niet naar de balie toe zou gaan, maar bleef toch verder luisteren.

Ze begon een verklaring te zoeken voor zijn gespletenheid. Omdat zij hem met al haar kunne had opgevoed, en daarbij de normen had gerespecteerd; moest het probleem wel erfelijk zijn.
'Je weet dat mijn vader een gevelschilder was. Tijdens zijn dagtaak viel hij van een vijf meter hoge stelling en brak daarbij zijn linker elleboog.'
Later bleken ook zijn hersens danig dooreengeschud te zijn geweest. En werden latente dierinstincten in hem manifest. Maar daar zweeg ze over. Gène wist dat zijn grootvader op het einde van zijn leven dagelijks zijn bed onder deed; wartaal brabbelde (de bron van het spreken) en een permanente glimlach op de lippen had waardoor hij eenieders verdriet en onbegrip vergoeilijkte.
Gène deed alsof hij niet begreep waarom zijn moeder daar nu mee afkwam.
'Je beweert toch niet dat we ook van hem één en ander geërfd heben. Hij was compleet afwezig op het eind van zijn leven.'
'Hij had een vrolijke vorm van… zot zijn.' Ze fluisterde de laatste woorden.
Gène lachte. Zijn moeder stond hier de gekste Lamarckiaanse theorieën te verkondigen. Zijn grootvader was een gevoelig en teder man geweest, maar een val kan nu eenmaal hersenletsel veroorzaken. En dat wordt niet genetisch doorgegeven.
Gène wist niet hoe hij moest reageren. Hij had er plezier in dat zijn moeder op deze manier situaties kon ontleden. Het magisch denken was blijkbaar nog spinglevend.
'Hij gedroeg zich als een dier dat zijn ontlasting niet meer kan controleren.' Ze keek schaamtevol naar de grond. Regressie noemde men zoiets, maar Gène wou niet demystifiëren, en zijn moeder in de waan laten dat zij de enige was die wist wat er met haar vader gebeurd was. De man had zich de laatste levensjaren gedragen als een wezen dat geborgen zat tussen geboorte en moederband in; een toestand tussen niet-bestaan -vlak na de geboorte: het kind kent noch een ik, noch de ander- en de taal -mama bestaat, ik besta- in. Maar dit dan op het einde van zijn leven.
'Als je ons dan toch eigenschappen wil toedichten… volgens mij hebben zus en ik zowel van vader als grootvader het talent geërfd om verfijnd met potlood en borstel om te kunnen gaan. Al ben ik dan de enige die ooit artistieke aspiraties op het plastische vlak gekoesterd heb..., maar dat is er nooit echt uitgekomen.'
'Je zus tekent en maakt aquarellen. Ze doet dit als therapie, en ik moet zeggen: ze heeft talent.'
'Dat is leuk', hoorde Gène zichzelf zeggen.
Hij probeerde te anticiperen op wat er nog zou komen. Gelukkig was hun familie niet groot. Zijn grootouders langs vaderszijde waren steenbakkers. Ze ademden kilo's gruis en kweekten nierstenen, als druiven zo groot. Tussendoor staken ze hun gezwollen vingers in een brij versbereide, lopende plaaster en likten het goedje naar binnen. Gène proefde een keer mee en de grondsmaak is hem zijn hele leven bijgebleven.
Nooit gingen ze op 1 mei arbeiden, ook al was dat toen nog geen officiële feestdag. Zodat ze steeds weer gestraft werden voor onwettig werkverzuim.
Van sindicalist werden ze allebei alcoholist. Waarna ze zich bezonnen en zich op hun 65ste met het plaatselijk cultuurpatrimonium gingen bezighouden. Ze brachten bezoeken aan historische monumenten en lazen biografieën over Adolf Hitler, in de hoop te begrijpen waarom ze beiden tijdens de tweede oorlog naar een werkkamp waren gedporteerd.
Tijdens de eerste oorlog, die van 14-18, was zijn grootvader als kind met zijn broers en hun ouders naar Manchester gevlucht; zodat United van vader tot kleinzoon werd overgedragen als de favoriete Britse voetbalclub. En met Manchester kwam de wekelijkse Littlewoods-pronostiek.
Gène had van hen leren metsen, plaasteren, voegen dichten, timmeren, deuren schaven en bedaard, bevredigd en genoegzaam op een houten krukje zittend, naar de omgeving te turen.
Alleen dat laatste was hij inmiddels niet verleerd.

Zijn moeder had zijn grootouders langs vaderszijde nooit gemogen. Ze pikte dan ook niet in op wat hij zei, maar begon over haar eigen moeder, die haar geleerd had orde te scheppen en het interieur van een huis als een museum te beschouwen. Tot het onverdraaglijke toe. Gène wist dat ze beiden aan een dwangneurose leden, maar ze deden er niemand kwaad mee.
Zijn oma had ook haar humor overgedragen. 'Weet je nog hoe zij kon spotten met verouderingsprocessen...?' Bijna was zijn moeder beginnen glimlachen bij het beeld van zijn sarcastische oma die haar levenswijsheden te pas en te onpas verkondigde, en daarbij geen blad voor de mond nam. Moesten priesters ook vrouwen kunnen zijn, zijn oma was er één geworden, en haar stem zou vanop de katheder door de kerk hebben gedaverd.
Gène wist dat ook zijn moeder een messias had kunnen zijn, maar haar relativeren tot op het bot maakte dat ze voor alles en nog wat haar schouders had opgehaald en zich nog slechts met haar gezin had beziggehouden. Zijn vader, zijn zus en hijzelf: dat waren haar aanhangers. Tegen wil en dank.
Hij hoorde zijn moeder nog zeggen: 'Er zijn drie vragen die een mens zich in zijn leven moet stellen: wat is de dood?, wat is een droom? en wat is God?'
Zij had er onmiddellijk aan toe gevoegd dat deze drie dingen steeds geheimen zouden blijven. Een soort van absolute onzekerheden die hem zijn hele leven zouden bezighouden. Ze had daarbij haar vinger waarschuwend in de hoogte gestoken; alsof God zelf aan het meeluisteren was.
Dat was pas pedagogisch onderricht geweest. Meer behoefde een mens zich volgens haar niet af te vragen.
Gène had op alle drie de vragen een antwoord gevonden. De dood is een zegen die de aftakeling van het lichaam doet beëindigen, en daarmee houdt het ik-bestaan dan ook op. De droom is het meest persoonlijke wat een mens kan meemaken, maar helaas voor controlefreaks ontsnappen dromen aan onze wil. Ze zijn, net als al onze daden en gedachten, het produkt van de interactie tussen onze omgeving, onze opvoeding en onze persoonlijke eigenschappen en hormonale werkingen, maar ze zijn authentieker en unieker. Slechts met betrekking tot zijn dromen kon Gène het hebben over 'ik'. Zijn gedachten en zijn daden leken hem vaak opgedrongen door de situatie en deden hem voelen als een vreemde in eigen lichaam. Alleen jammer dat hij zijn dromen niet kon controleren.
En God was voor Gène gestorven op het moment dat zijn moeder hem vertelde over de oorlog en dat zijn oma gepleit had om granen uit te zetten op de bermen tussen de autostrades: het was volgens haar het enig adequaat middel om het hamsteren in oorlogstijd te anticiperen. En dat er gehamsterd moet worden, dat leerden al haar voorouders haar. Voor Gène was God een omlaaggevallen manager die verschrikkelijk pretentieus was en een planeet liet bevolken, maar niet in staat was oorlogen of hamsteren tegen te gaan. God was op mensenmaat en door mensen gemaakt. En toen wist Gène dat hij niets meer te leren had van zijn moeder. En hij begon andere geestelijke uitdagingen te hamsteren.

Stilte. Ze bekeken mekaar.
Hij draaide zich van haar af en ging naar de stoel waarop zijn bagage stond. Hij nam de met bruin leder omzwachtelde aktentas, legde die op het bed, vormde de juiste cijfercombinatie en liet met gevoel voor drama de twee vergulde sloten tegelijk openklappen. Vervolgens haalde hij twee blauwe pakjes boven. Hij legde de geschenken op bed, sloot de koffer en nam zijn overjas.

'Hoe is 't met mijn zus? Is het draaglijk voor jou, met haar de hele dag thuis?' Hij hoorde de woorden uit zijn mond kruipen en schrok van het medeleven dat hij betoonde. Het was goed bedoeld, maar tegelijk was dit waarschijnlijk hetgeen zijn moeder hem vooral verweet: dat hij op geen enkele manier de lasten van de opvoeding van zijn zus had gedeeld met haar.

Zijn moeder antwoordde niet. Ze keek voor zich uit. Keek ze eigenlijk wel ergens naar...
Gène bedacht dat het misschien wel het beste was dat ze niets zei. Misschien was ze een aanval vol verwijten aan het voorbereiden. Dat hij zich maar uit de voeten maakte.

'Ik heb iets gekocht voor jullie beiden. Als aandenken.' Waaraan wist hij zelf niet.
'Tot ziens, ma. Je weet waar ik woon, moest er iets gebeuren...' Gène vond zichzelf hard, maar hij had geen keuze. Zijn moeder had hem uitgenodigd en wou inbreken in zijn privé-wereld, maar ze kon zijn waarheid niet aan en dat zinde hem niet. Dus was het beter geen valse hoop te geven. Noch aan haar, noch aan zichzelf. Men kiest zijn familie niet. De schuldvraag was dus niet aan de orde.
Hij wachtte voor het geval ze toch nog iets zou zeggen.

Ze zweeg. Ze was niet meer bij hem. Ze keek naar de stroom.

Ik maakte me uit de voeten toen ik zijn voetstappen hoorde naderen. Bij het passeren op de overloop van de tussenverdieping, meende ik een gedaante te zien die zich achter één van de copies van Rubens' wandtapijten verschool.
Nee, het moet de wind zijn geweest die "De triomf van de Eucharistie" wat leven inblies.

Zachtjes sloot Gène de deur van de hotelkamer en kwam in zichzelf verzonken, naar beneden. Hij bleef staan voor de tapijten.
Onderaan de trap kon ik hem observeren. Hij had dezelfde half voorovergebogen houding als zijn moeder. Men kiest nu eenmaal niet de genen die de ruggegraat vormen.

Gène bekeek de tapijten. Hij probeerde ze innig in zich op te nemen. Tegelijk bedacht hij dat kunst zich op de gekste momenten kan opdringen. En daardoor al de rest doet verdwijnen. Kunst als catharsis van de psyche.

Zijn moeder had zich inmiddels ook afgewend van het raam en keek naar het beeld op tévé. Ze mompelde.
'Ik ben twaalf kilo vermagerd op twee maanden tijd.' Ze sprak de woorden met gevoel voor drama, maar zonder behoefte aan publiek.
Hij kon niet horen wat ze zei. Maar ze zei het dan ook niet meer tegen hem.
Ze plofte neer in de sofa. Ze keek naar een tekenfilm.

Gène zag de musicerende engelen die de hostie in de monstrans verheerlijkten. Hij wist dat Rubens een Heilig Sacrament had laten weven. De korenaren leken te wuiven. De stroom van God die voor altijd bestaat. Gène proefde de bittere smaak van onrijp zaad. Hij glimlachte om de vele klimop op de doeken. Die Rubens toch, met zijn afgoderij van Christus en diens herdenking in de eucharistie. Dit was ongetwijfeld de drie-in-één oplossing waarnaar zijn moeder zo gesnakt had, haar hele leven lang. De symboliek binnen de barokke schilderkunst als uiting van de dromende mens; God, als aanbidding van de Almacht en de dood die school in de halmen en weer ongedaan werd gemaakt in de eeuwigheid van de klimop.
Het waren Antwerpse notabelen die Rubens gevraagd hadden dit werk te maken opdat ze zo publiekelijk konden uitdrukken op één lijn te staan met de aartshertogen Albrecht en Isabelle. Een wandtapijt dat dienst deed als een politiek pamflet. Het geheel was door Rubens omkaderd, zodat er verschillende kaders binnen één groot kader leken te staan. Een kunstwerk binnen een kunstwerk; iets wat toen nog nooit gedaan was. Alsof Rubens aan de Aartshertogen wou meegeven: let op, die Antwerpenaren doen maar alsof. Binnen hun boodschap zit nog een andere boodschap!
Gène haalde zijn schouders op. Hij vond geen tweede boodschap. Hij had niet opgemerkt dat de klimop bewoog en dat de halmen plots leken te deinen. Gène had niet lang genoeg gekeken. Hij had te weinig opgemerkt. Hij had het leven achter het tafereel niet gezien. Hij had de illusie niet doorzien, en nog minder begrepen dat de realiteit doorheen de illusie ging prikken.

Gène keerde zich nog eenmaal naar de kamer die hij zopas verlaten had. Dan daalde hij voorgoed de trap af. Althans, dat was zijn bedoeling.
Plots werd één van de tapijten weggeschoven en sprong een gedaante te voorschijn. De illusie werd reëel.

'Broer!'
Verrast draaide Gène zich om. Zijn tas bleef haken tussen de spijlen van de trap.
Het cognitieve deel van zijn brein was bezig om de aanwezigheid van zijn zus te verwerken. Hij zag dat ze haar hand omhoog hield en deed alsof ze pijn had.
'Het krabbetje bijt!' zei ze. Waarna ze lachte.
De oude hersenlaag van Gène voelde dat zijn lichaam uit evenwicht was gebracht door zich 180 graden te draaien, en dat zijn benen niet meer in staat waren zijn lichaam rechtop te houden.
Doordat de aktentas tussen zijn knieën was komen te zitten, en hij de tas met één hand bleef vasthouden, verloor hij het evenwicht en tuimelde naar beneden, nog voor hij iets had kunnen zeggen.
Zus zwaaide met haar hand; Gène trachtte tevergeefs niet voor knikker te spelen.
Hij rolde tweemaal over zijn hoofd en bleef dan languit op de onderste trede, voor mijn voeten liggen; het hoofd naar bedenen; de nek gebroken. De lambrizeringen had hij bij wonder niet geraakt.

Zijn moeder praatte.
'Je zus moet naar een instelling. Dat is waarom ik je liet komen. Ik kan het niet betalen.'
De held uit het tekenverhaal keek haar vragend aan. Hij kon het ook niet helpen...

 

Print this page Back Next