Het Woud

het landschap stukknippen
en snipper per snipper
opbranden

om later uit de assen
het vuur van de zon
op te wekken


1.
de maan, niemands bezit
stond met metalen ogen
in de luwe middagvries

zij was er
de voetstap
die zichzelf voorbijstapte

wit goud kleefde
in de ruig bestuifde kruinen
van het ingeblikte bos

& bloed trok een spoor
in het zadel van de tijd
het bloed van beschaamde lippen

2.
als een natte wei plooide ze
naar het graniet
van het harde onderland

als wind schreed ze
tot in de armen
van een afgegraasde kim

& nog verroerde
in haar
geen vin

3.
zij begrijpt het dierlijk gezang
tussen wind en storm in
zij maakte jacht op zware emoties,

emoties van god, van slijk, van de stem
die eerbaar in drumgolven biecht tot de maan.
hazen bogen en braken hun sap

zij drijft op tegendraadse klanken
vervuld lichaam is zij.

met de zware geur
van hars aan haar tong


zij steelt & streelt hun stem
& lijft hun nachtelijk betoog in
op sterren jagend
tot mistklanken
ook haar grepen

boog zij
met volle lijf
tot Amor.


4.
vervormt
door de trage inslag
van wolken

keerde de wandelaarster
beschavingswaarts.

de mens in haar gekleefd
aan zand
aan bladrand

& aan de stroomlijn
van het geheuvelte,
toppen vol lichtmuziek.

5.
windarm stoort de bus van halfvijf
haar enig referaat
aan dag & uur .

in gedachten
haat zij de onschuld.


(c) 2010 - All rights reserved

Print this page