Ze fluiten

Ik weet het, je zal me niet willen geloven maar ik verzeker het je (wetenschappelijk affirmatief dus): ze kunnen fluiten.
Ja, uit zichzelve en in duet met de anderen. Ze fluiten en ze wéten dat de anderen terugfluiten. Een rijpere vorm van communicatie zeg maar.

Wanneer ik heilige zekerheden intrap is dat niet om de plaats van de patroonsheilige in te nemen. Noch om mezelf af te reageren. Ik ben gemaakt om de mens steeds weer naar de beklaagdenbank te wijzen en aldaar het ego in vraag te stellen. Heel af en toe roer ik me luidop. Zeker in de droge witte kilte van de winter (of wat daar voor doorgaat).

Ze fluiten enkel als er achtergrondgeluid is. Zoals bij smeltende sneeuw. De tonaliteit van langzaam wegzinkende sneeuwpap brengt hen in trance. En trance is uiteindelijk een diepe vorm van innerlijke rust. Moest de doorsnee Vlaming wat meer in trance geraken, hij (of zij) zou veel minder angsten hebben. En dat scheelt een bewakingscameraatje of honderd. Zeker in Leuven-stad en rond voetbalstadia.

Vlamingen zijn bizarre wezens. Neem nu die oudstrijders van de eerste wereldoorlog. Ze voelen zich tekortgedaan omdat tijdens “hun” oorlog (want oorlogen horen toe aan de overgebleven strijders) er geen concentratiekampen waren. Nu, op bejaarde leeftijd, gaan ze vragen om een maand in Breendonk te mogen verblijven. Met als motto: in ons bejaardenhome is het even erg.

Veldwerk heb ik dus gedaan. Uren zat ik te turen en te luisteren. En dan komen de gedachten vanzelf. Omdat het smeltingsproces van de sneeuw volop bezig is, durf ik een stelling te poneren: het neerpennen van gedachten is tegen het tij in dweilen. De kraan die stroomt is sterker dan de inkt uit de schrijverspen. Dus wij schrijvers zijn overbodig want de tijd dat men beschouwend herkauwt, een soort van post-degustatie van het ervarene, vergeet men te handelen. En daarom verliest men tijd.
Tenzij… tenzij men reflexie als een actieve creatie van het geheugen ziet. Want wat we ons herinneren is verre van een mechanisch wetenschappelijk spiegelbeeld van het ervarene. De “overpeinzer” herschikt, beschikt & herschept het (eigen) verleden.
Waardoor de schrijver die de tijd doet stollen, toch met actie bezig is, daar de wereld die opgeroepen wordt, vernieuwd is ten opzichte van de ware gebeurtenissen uit het verleden.
Dus het neerpennen van gedachten is niet nutteloos. Omdat het een herschepping in zich draagt.
De sneeuw bedekt na deze overpeinzingen nog steeds in ruime mate het landschap.

Dit is dus geen pleidooi tegen het nutteloze en voor het utilitaire, omdat elke bedrijvigheid wel als het één of het ander gekatalogeerd kan worden.
Of pleidooien postmodern zijn? Of de post nog modern is, in het tijdperk van de e-mails? Out of the question, zulke taalspielereien. Ik had het immers over fluiten. En dat is meetbaar. Vooral als het dooit. Dan is het niet te stoppen.
Hoe het komt dat al die specialisten nog nooit opgemerkt hebben dat de ranzige wezens waartussen ze slalommen, tot een subtiele vorm van communicatie in staat zijn? Omdat ze het te druk hebben met katalogeren. Elke stam wordt benoemd, elk blaadje bekeken en gerangschikt als zijnde gakarteld, gezaagd, getand,… Terwijl dat soort natuurfreaks in hun drift naar beheersbaarheid dapper verder sorteren en rangeren, fluiten de bomen. Tussen hun getande bladeren.

Waarom ze fluiten? Daar betreed ik het speculatieve pad. Misschien om hun angst gezaagd of gekapt te worden te verdrukken. Maar dan gaan we d’er vanuit dat ze niet enkel een geheugen hebben, doch ook in de toekomst, zeg maar in hun eigen toekomst, kunnen kijken. Zien ze die vruchtbaar in, dan staat er Bach of Beethoven op het programma. En soms Gezelle: ritselend winderig knotsje, hoe drammerig staat gij stamperig te reikhalzen naar mijn schone schichtige schutblaadjes…
Kennen ze doodsangsten, dan wordt hun fluiten iel of melancholisch.

De begeerte schuilt in elk wezen en fluiten is een manier om begeerte te bemeesteren. Zo zal een boom die de eigen begeerte niet kan intomen, gaan woekeren en zo het licht ontnemen aan de eigen kroost die onder de beschutte vertakking gestaag opgroeit. Zo gaat dat in de natuur, meneer, zegt de kenner, en hij wijst op het “nuttige” van tra’s. Wat hij niet weet, is dat tra’s ontstaan uit liefde voor de eigen kroost. En dat er maanden gefluit aan vooraf is gegaan om diets te maken aan de volwassen buren dat ook zij hun vertakkingen wat moeten intomen. Zonder gefluit is er geen licht onder de zon.

Het is dus méér dan een sec natuurkundig gegeven dat sneeuw smelten zal wanneer de zon doorheen een bladergat de grond verwarmen mag. Wij weten nu dat het fluiten van de bomen hier voor heel veel tussen zit. Maar houd het stil. Want anders komen ze met trossen naar de bossen, de Vlamingen. Misschien denk je dat ik bedoel dat ze zouden stoppen met fluiten, de bomen. Helaas, maar ik vrees, dat vooral iepen en wilgesoorten wat graag concerto’s willen geven aan die tweebenigen die over hun wortels draven, hun takken knakken en hun schors bekerven.
Misschien dat de berken in Breendonk een toontje lager fluiten, getuige dat ze waren van een boomonterend verleden. Als de oudstrijders hen willen horen, zullen ze goede hoorapparaten moeten hebben.
Misschien vinden bomen onze pennerijen wel nutteloos, en zullen ze voortaan de ene valse noot na de andere uitblazen. Maar dat ze fluiten, dat staat vast !


(c) 2010 - All rights reserved

Print this page